Wet dieren

Op 1 januari 2013 is de Wet dieren in werking getreden en heeft de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) een aantal andere wetten vervangen. De Wet dieren bevat vooral regels over gehouden dieren, maar ook enkele over niet gehouden dieren. Bijvoorbeeld het verbod op dierenmishandeling, dat is opgenomen in artikel 2.1 lid 1 van de Wet dieren en de plicht om een hulpbehoevend dier de nodige zorg te verlenen, artikel 2.1 lid 6 van de Wet dieren.

Kaderwet

De Wet dieren is een kader- of raamwet. Dit betekent dat de Wet dieren zelf een beperkt aantal regels stelt en daarnaast de mogelijkheid biedt om allerlei zaken voor en over dieren te regelen in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en in ministeriële regelingen. De belangrijkste uitwerkingen zijn het Besluit houders van dieren en de Regeling houders van dieren.

Besluit houders van dieren

Het Besluit houders van dieren richt zich tot al diegenen die in welke hoedanigheid dan ook dieren houden. Het besluit richt zich dus zowel op de particulier die een hond heeft, als op de persoon die deze houdt voor bedrijfsmatige doeleinden. In het Besluit houders van dieren staan algemene regels voor het houden, verzorgen en huisvesten van dieren c.q. honden. Deze regels staan in de artikelen 1.5 tot en met 1.8 van het Besluit houders van dieren. 

Wet dieren; het verbod op dierenmishandeling en het verbod op dierverwaarlozing

In de Wet dieren staan twee belangrijke verboden, namelijk het verbod op dierenmishandeling en het verbod op dierverwaarlozing. Dierenmishandeling en dierverwaarlozing zijn misdrijven en kunnen worden gestraft met een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar of een geldboete van ten hoogste € 22.500.

Verbod op dierenmishandeling

Het verbod op dierenmishandeling staat in artikel 2.1 Wet dieren en luidt:
Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.

Verbod op dierverwaarlozing

Het verbod op dierverwaarlozing staat in artikel 2.2 lid 8 Wet dieren en luidt:
Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.

Verschillen tussen artikel 2.1 en artikel 2.2 lid 8 Wet dieren

Artikel 2.1 Wet dieren kan worden gebruikt om mishandeling (door wie dan ook) van alle dieren aan te pakken, terwijl op grond van artikel 2.2 lid 8 Wet dieren alleen de houder van het individuele dier kan worden aangepakt.

In tegenstelling tot artikel 2.2 lid 8 zit in artikel 2.1 een afweging tegen een redelijk doel (verboden om zonder redelijk doel) en moet ook worden beoordeeld of de ingezette middelen ter bereiking van het doel in verhouding staan tot het belang van het te bereiken doel (of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is), met andere woorden: heiligt het doel de middelen? Dit wordt ook wel de ‘proportionaliteitstoets’ genoemd. Artikel 2.1 Wet dieren kan dus worden ingezet voor de bestraffing van mishandeling van alle dieren, te weten landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren en in het wild levende dieren, gepleegd door wie dan ook.

De in artikel 2.1 Wet dieren genoemde ‘doelafweging’, ‘proportionaliteitstoets’ en de term ‘welzijn’ maken dat het niet altijd eenvoudig is om in rechte vastgesteld te krijgen of er sprake is van dierenmishandeling. Per individueel geval zal daarom moeten worden beoordeeld of er wel of geen sprake is van dierenmishandeling.

Concrete laakbare gedragingen jegens dieren in het Besluit houders van dieren

Zoals genoemd, is het niet altijd eenvoudig om in rechte vastgesteld te krijgen of er sprake is van dierenmishandeling. Artikel 2.1 Wet dieren geeft in lid 3 de mogelijkheid om in AMvB’s concrete gedragingen te benoemen die als dierenmishandeling moeten worden gekwalificeerd en in lid 5 de mogelijkheid om het gebruik van voorwerpen die de gezondheid of het welzijn van dieren kunnen benadelen strafbaar te stellen. In het Besluit houders van dieren is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en staan in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren gedragingen die als dierenmishandeling moeten worden beschouwd.

De genoemde gedragingen in artikel 1.3 zijn:

a. het zich ontdoen van een dier;
b. het schoppen van een dier;
c. het zodanig slaan van een dier dat dit letsel ten gevolge heeft*;
d. het onderwerpen van een dier aan een explosieve, bijtende of brandende stof;
e. het weiden van een dier op niet beweidbaar land of, anders dan voor korte duur, weiden op slecht beweidbaar land;
f. het zich vervoeren of verplaatsen, het zich laten vervoeren of laten verplaatsen of een ander doen vervoeren of doen verplaatsen op een dier of in of op een vervoermiddel dat wordt voortbewogen door een dier, indien dat vervoeren of verplaatsen de krachten van dat dier kennelijk te boven gaat, of indien het dier daartoe kennelijk niet geschikt is;
g. het gebruik van of het vastbinden of aanlijnen van een dier met een voorwerp waarmee het dier door middel van scherpe uitsteeksels pijn kan worden toegebracht.
h. het gebruik van apparatuur die geschikt is om aan een hond stroomstoten af te geven, met uitzondering van:

1. het gebruik daarvan bij het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen;

2. het gebruik daarvan in de uitvoering van de taak van de politie of de politietaken van de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 3, onderscheidenlijk artikel 4, van de Politiewet 2012, in de uitvoering van de taken van de krijgsmacht, bedoeld in artikel 97 van de Grondwet, in de uitvoering van een overheidstaak in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel of bij het trainen ten behoeve van de uitvoering van deze taken door de betrokken overheidsorganisatie, voor zover het met dat gebruik beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt;

3. het gebruik van elektrische afrastering.

*de toevoeging ‘dat dit letsel ten gevolge heeft’ houdt overigens niet in dat slaan, zonder dat er sprake is van letsel, zonder meer is toegestaan. Artikel 2.1, eerste lid, van de wet geldt immers onverkort. Op basis van dat artikel kan ook het slaan van een dier, waarbij geen letsel wordt veroorzaakt, worden bestraft, indien dat slaan geen redelijk doel dient of ten opzichte van dat doel disproportioneel is.

Een ieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg

Artikel 2.1 lid 6 Wet dieren gebiedt dat een ieder verplicht is hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. Daar het verbod op dierenmishandeling ook geldt voor dieren die niet worden gehouden, is deze verplichting om een hulpbehoevend dier de nodige zorg te verlenen eveneens van toepassing op in het wild levende dieren. Het niet verlenen van zorg aan een hulpbehoevend dier is een overtreding.